|
||||||||
|
Samen met een stel muzikale maten nam hij in een blokhut ergens in Louisiana binnen drie dagen zijn debuut "I’ll Keep Calling" (2011) op, dat door het alternatieve weekblad Nashville Scene prompt werd uitverkoren tot het beste country-album van 2012, en hij meteen één van de meest gerespecteerde onafhankelijke honky tonkers in de countrymuziek was. Hij tourde vervolgens de hele wereld over met The Tough Choices, won de harten van vele country liefhebbers en kwam terug met zijn album "Home Is Where The Hurt Is" (2014), waarin hij samenwerkte met onder andere Chance McCoy en indie-country ster Nikki Lane. Voor dit tweede album trok hij samen met zijn band naar Ronnie’s Place, de vroegere studio van de blinde Amerikaanse countryster Ronnie Milsap. De liefde en de drank zijn nooit ver weg in de teksten op zijn album "Sometimes Dogs Bark at Nothing" (2018), dat vier jaar later verscheen, en waarin hij het muzikaal eerder authentiek houdt, en waarmee hij de mensen eraan wil herinneren hoe een leven gewijd aan countrymuziek er uitziet en klinkt. Nu zijn plaats in de countrymuziek veilig gesteld is, en net als zovele muzikanten afgelopen zomer afgezonderd van de rest van de wereld, was het de perfecte gelegenheid voor J.P. Harris om zich opnieuw te verbinden met de diepe geschiedenis in de old-time muziek met dit zijproject dat officieel "J.P. Harris's Dreadful Wind & Rain" heet, en waarvan de productie gebeurde door voormalig Old Crow Medicine Show lid Chance McCoy, die ook met Harris optrok in zijn old-time dagen. In veel opzichten is "Don't Marry No Railroad Man" J.P.'s oorsprongsverhaal in een liedje. Het springt misschien niet uit je speakers, maar het bevestigt de geruchten dat J.P. Harris, lang voordat hij countryplaten maakte en aannemersvergunningen verkreeg als doorgewinterde timmerman in zijn tweede beroep, eerder een vuile zwerver was die met goederentreinen meeliep en de old-time liedjes en tradities rechtstreeks uit hun bronnen leerde. Waar sommige old time outfits het tempo hoog houden om de benen te laten trappelen, doet J.P. Harris het rustiger aan. En waar anderen het geluid opvullen met een bass fiddle, mandolin kunstjes, of akoestische gitaarritmes, laten J.P. en Chance het grotendeels naakt. En waar sommigen het geluid oppoetsen met topapparatuur, is de natuurlijke galm van de oude schuur van de pachters in West Virginia, waar ze een studio hebben ingericht, de enige verfraaiing die deze opnames hebben ondergaan. Door deze aanpak krijgen J.P. Harris en de luisteraar, de meest authentieke en huiveringwekkende ervaringen die men kan vinden in deze old-time songs waarin vooral de poëzie van deze traditionele tunes naar boven komt. Het maakt het dan ook tot één van de meer vunzige orkestraties uit de old-time. Samen met zijn oude vriend Chance McCoy brengt dit duo op "Don't Marry No Railroad Man" tien nummers die de breedte van het Amerikaanse old-time repertoire beslaan. Harris waadt tussen oude ballades die van de Britse eilanden naar Appalachia reisden en dit gespeeld op één van Harris' begeerde zelfgemaakte banjo's. Harris werkt ook als een serieuze timmerman in Nashville wat een unieke authenticiteit toevoegt aan zijn versie van de klassieke openende ballad "House Carpenter". Op deze spaarzame en boeiende opname gebruikt Harris zijn roots niet als een marketingpraatje, hij heeft er de ballen voor. Met Chance in de bergen herinnerde JP zich op duistere wijze zijn favoriete Appalachian songs en melodieën, melodieën waarop hij in de loop der jaren had gedanst, gedronken of gefeest, maar ook melodieën die niet meer van deze tijd leken te zijn. Hij bespeelde ontstemde banjo's en vertraagde de muziek van deze dansbare songs om de verhalen in de liedjes naar boven te halen. Het zijn songs over moord, over duivels die komen om te verleiden, over aanbidding en verloren liefde, sommige daterend uit de 17e eeuw, en geleerd door mondelinge overlevering of in haveloze antieke muziekboeken. Ondanks hun leeftijd raken sommige van deze songs duidelijk aan JP's leven, zoals zijn weemoedige interpretatie van "The Little Carpenter" of "Wild Bill Jones", terwijl andere teruggrijpen naar heidense thema's in "Old Bangum" of "Barbry Ellen". Voor JP is old-time Appalachen muziek echter altijd veel meer geweest dan een oefening in creatieve antiquiteit. Waar sommige artiesten en bands zoals de Foghorn Stringband, Caleb Klauder, of de Carolina Chocolate Drops, die deze zeer oude muziek een leuke en energieke attitude meegeven, zal dit een album zijn dat moeilijk te verkopen is aan toevallige luisteraars. De uitvoeringen zijn streng, en zijn meer voor de hardcore van het old-time publiek. Met JP Harris' Dreadful Wind & Rain, komt dan ook zijn alter ego uit de schaduw om dit geheimzinnige en echt Amerikaanse muzikale repertoire op zijn manier te vieren. Hopelijk zal er in de toekomst meer honky tonk materiaal vanachter zijn grote borstelige baard vandaan komen, en zullen de laarzen weer over de dansvloeren schallen.
|